Adres
Ringdijk 398
2983 GS Ridderkerk
Tel: 0180 - 410 635
Info@kantoorabri.nl

Openingstijden:
Maandag t/m Vrijdag van 09.00 t/m 16.00 uur.

Lening bv aan dga voor hoger rentende doorlening aan zakenrelatie niet onzakelijk

Een holding-bv verstrekt begin 2018 een lening van € 1 miljoen aan haar dga tegen een rentevergoeding van 2% per jaar. De dga verstrekt aan een bevriende zakenrelatie vanuit privé tegelijkertijd eveneens een lening van € 1 miljoen tegen een rente van 7%. De inspecteur stelt dat de holding-bv in feite zelf de lening aan de zakenrelatie heeft verstrekt, waardoor haar winst moet worden gecorrigeerd met het renteverschil. Ook zou de lening tussen de holding-bv en de dga onzakelijk zijn. Bovendien is het renteverschil volgens hem een verkapte winstuitdeling aan de dga. Rechtbank Gelderland oordeelt dat de bewijslast hiervoor bij de inspecteur ligt.

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur op alle aangevoerde punten niet slaagt in zijn bewijslast. Er is geen aanleiding voor een winstcorrectie, omdat er civielrechtelijk geen leenovereenkomst is gesloten tussen de holding-bv en de zakenrelatie. Dat de holding-bv het bedrag van € 1 miljoen heeft gestort bij een notaris om dit te laten overmaken aan de zakenrelatie, maakt dit niet anders. Civielrechtelijk kan een ander (de holding-bv) dan de schuldenaar (i.c. de dga) een verbintenis nakomen. Er is dan ook geen reden voor een herkwalificatie van de leenovereenkomst. Daarnaast is het feit dat de holding-bv een winstmogelijkheid onbenut heeft gelaten geen bijzondere omstandigheid die reden geeft om het gemiste voordeel tot haar winst te rekenen.

Geen onzakelijke lening
Volgens de inspecteur is de lening tussen de holding-bv en de dga onzakelijk vanwege het ontbreken van zekerheden en het veel lagere rentepercentage dan bij de lening tussen de dga en de zakenrelatie. Terwijl de risico’s voor de dga en de holding-bv als geldverstrekkers vrijwel gelijk zijn. De dga zou immers de lening aan de holding-bv alleen kunnen terugbetalen als hij de lening van de zakenrelatie terugbetaald zou krijgen. De rechtbank stelt vast dat de holding-bv heeft aangetoond dat de dga een solide debiteur is die ook zonder de terugbetaling van de lening aan de zakenrelatie de lening van zijn holding-bv zou kunnen terugbetalen. De dga heeft de gehele lening inmiddels ook al terugbetaald aan de holding-bv. De rente is daarom terecht gebaseerd op de (negatieve) rente van staatsobligaties plus een kleine opslag van 2% (later 1%). De rechtbank oordeelt dat de holding-bv als geldverstrekker niet moet worden vergeleken met een financiële instelling, maar met een particuliere belegger (zie ECLI:NL:HR:1997:AA3236). De rente van de lening van de holding aan de dga moet daarom worden gesteld op het rendement dat een particuliere belegger kan behalen op een lening aan een derde. Naast zekerheden speelt daarbij ook de vermogenspositie van de lener een rol. Van de dga is die positie solider dan van de zakenrelatie, die in een risicovolle branche (vastgoed) actief is. Dit aspect heeft de inspecteur in het geheel niet betrokken bij zijn stelling. De inspecteur maakt op grond van het bovenstaande niet aannemelijk dat een rente van 7% een zakelijke rente zou zijn voor de lening tussen de holding-bv en de dga.

Verkapte winstuitdeling
De inspecteur maakt evenmin aannemelijk dat er sprake is van een verkapte winstuitdeling. Er is volgens de rechtbank geen sprake geweest van een onttrekking oftewel een vermogensverschuiving tussen de holding-bv en de dga. Het uitgeleende geld is immers inmiddels geheel terugbetaald en het verschil in te ontvangen rente heeft nooit tot het vermogen van de holding-bv behoord.

Rechtbank Gelderland oordeelt gelijkluidend in de IB-zaak van de dga.