Adres
Ringdijk 398
2983 GS Ridderkerk
Tel: 0180 - 410 635
Info@kantoorabri.nl

Openingstijden:
Maandag t/m Vrijdag van 09.00 t/m 16.00 uur.

Ook bij veel thuiswerken is woon-werkverkeer privégebruik voor de btw

Een bv leaset auto’s die zij vanaf juli 2011 tot eind 2017 ter beschikking stelt aan haar werknemers. De werknemers mogen de auto’s ook gebruiken voor privédoeleinden. De bv geeft de btw over het privégebruik aan volgens de forfaitaire regeling (2,7% van de catalogusprijs). Zij stelt ook laptops, mobiele telefoons en internetabonnementen ter beschikking aan haar personeel. Veel werknemers werken daardoor vaak thuis. De bv stelt daarom dat de ritten die zij vanuit huis maken naar de werkplek op kantoor bij de bv, zakelijk zijn. Daardoor leidt toepassing van de forfaitaire regeling tot een te hoge btw-heffing. Wat oordeelt de Hoge Raad?

De Hoge Raad oordeelt dat de mogelijkheid om thuis te werken niets wijzigt aan het karakter van de ritten die werknemers maken tussen hun woning en de werkplek op kantoor bij de bv. Dit blijft woon-werkverkeer dat kwalificeert als privégebruik. Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat niet alleen de variabele kosten tot de maatstaf van heffing voor het privégebruik behoren. Ook het constante deel van de autokosten (in casu de leasekosten) die aan dat gebruik kunnen worden toegerekend, behoort daartoe.

Massaalbezwaarkwestie of niet?

Er speelde nog een andere kwestie bij deze zaak. De inspecteur verwees voor de onderhavige rechtsvragen namelijk naar de massaalbezwaarprocedures uit 2017 over woon-werkverkeer en fiscaliteit. Deze proefprocedures waren inmiddels afgedaan met een collectieve uitspraak op grond van de arresten van de Hoge Raad van 21 april 2017. De inspecteur stelde dat de grieven van de bv betrekking hadden op een feitelijke uitwerking van deze arresten. Hij weigerde daarom een individuele uitspraak op bezwaar te doen.

De Hoge Raad oordeelt dat de voorgelegde rechtsvragen zich niet lenen voor een massaalbezwaarprocedure. In de arresten van 21 april 2017 is er geen antwoord gegeven op deze rechtsvragen en ook in de collectieve uitspraak bleef het antwoord hierop uit. In deze gevallen was de inspecteur destijds in het ongelijk gesteld, omdat per afzonderlijk geval een cijfermatige onderbouwing nodig was voor de beantwoording van deze vragen. De onderhavige rechtsvragen kunnen daarom niet worden aangemerkt als samenhangende kwesties die bij het antwoord van de Hoge Raad in de proefprocedures zijn beslist of daarin liggen begrepen. De inspecteur had daarom individueel uitspraak op bezwaar moeten doen. Tegen zijn weigering stond daarom beroep open bij de belastingrechter. Het beroep is daarom ontvankelijk.