Lagere aftrek bij doorbetaling pensioen in strijd met gelijkheidsbeginsel

Het komt regelmatig voor dat de pensioengerechtigde na een echtscheiding een deel van het progressief belaste pensioen zelf aan de ex-partner moet doorbetalen. Zo is er bijvoorbeeld bij scheidingen van vóór 1 mei 1995 geen rechtstreeks uitbetalingsrecht jegens de pensioenuitvoerder. Voor de pensioengerechtigde is de doorbetaling een persoonsgebonden aftrek. Op grond van een tariefmaatregel van art. 2.10 Wet IB 2001 kan hij/zij dit bedrag sinds 2020 alleen nog aftrekken tegen een afgebouwd tarief. In een recente casus voelde een man zich benadeeld, omdat hij door de tariefmaatregel minder belastingvoordeel geniet, zonder dat hiervoor een rechtvaardiging bestaat.

De man spande een rechtszaak aan. Het gerechtshof Den Haag (BK-24/657 en BK-24/658) is het met de man eens en oordeelt dat dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Het was de bedoeling van de wetgever dat een echtgenoot die een deel van zijn pensioen moet afstaan, per saldo alleen inkomstenbelasting moet betalen over het deel dat hij overhoudt. De verdeling van het pensioen verloopt dan fiscaal neutraal. De tariefafbouw doorbreekt die neutraliteit en veroorzaakt een fiscaal nadeel in situaties zoals die van de man. De wetgever heeft dat niet onderkend en daarvoor geen rechtvaardiging gegeven. Het hof biedt rechtsherstel en vermindert de belastingaanslagen van de man.

Tip

Met deze uitspraak kunnen pensioengerechtigden die in hetzelfde schuitje zitten bij de Belastingdienst bezwaar maken tegen het fiscale nadeel bij doorbetaling van een deel van het pensioen aan hun ex-partner.